“Miy nah Kunta Kinte, miy ah no Tobi!”

“Ik kan niet anders. Ik ben Marron. Dit betekent dat ik een afstammeling ben van West-Afrikanen die tot slaaf gemaakt waren en van de plantages zijn gevlucht. Zij startten een nieuw leven in de Amazone met hulp van de Inheemse bevolking. Mijn voorouders zijn helden.” (Hesdy Lonwijk; Geschiedenis van ons allemaal)

Welke benaming kies je voor de zwarte mensen die tussen 1650 en 1863 principieel kozen voor een onzeker maar vrij bestaan in het Binnenland van Suriname?
Deze vrijheidsstrijders van het eerste uur, mijn voorouders, gedwongen uit West-Afrika naar Suriname verscheept om op de plantages aldaar een mensonterend slavenbestaan te leiden, beseften toen al dat leven in vrijheid het hoogste ideaal is. Daarom kozen ze er bewust voor om de plantages in het kustgebied letterlijk de rug toe te keren. Het leven op de plantages was overzichtelijk maar uitzichtloos. Eten en drinken toegestopt krijgen van je onderdrukkers, hoe smakelijk kon dat zijn? Minimale beschutting tegen de elementen, hoe beschermend was dat?
Nee, dan maar het lonkende maar onzekere perspectief dat het onmetelijke regenwoud bood.

Als je deze vrije geesten Marron noemt, doe je hen dan recht? Of geef je ze met terugwerkende kracht misschien onbedoeld een trap na?
“Marron, de Engelse benaming Maroon of het Haïtiaanse Mawon, zijn afgeleid van het Spaanse cimarrón (‘wilde, vluchteling’, letterlijk ‘levend op bergtoppen’, van het Spaanse woord cima, ‘top’). De Spaanse term werd oorspronkelijk gebruikt voor verwilderde tamme dieren. De term bosneger wordt sinds de jaren zestig minder gebruikt. Boslandcreool wordt meer gebruikt, maar geleidelijk vervangen door de neutraler geachte benaming ‘marron’. (bron: Wikipedia)

Natuurlijk zijn er ook vleiender omschrijvingen voor de groepsbenaming Marron.
Zo typeert de onlineversie van Van Dale Marron als:
1 “ten tijde van de slavernij ontvluchte zwarte of een nakomeling daarvan
2 in vrijheid geboren nakomeling van een marron”.

Maar toch, de hier eerder geciteerde omschrijvingen zijn er ook en voeren mogelijk zelfs de boventoon. Niet verwonderlijk want zo had de oud-kolonisator ze bedoeld en in die hoedanigheid worden ze doorgegeven door diens nakomelingen.
En zelfs in deze 21e -eeuwse omschrijvingen moet Marron het doen met een miezerige kleinen letter m terwijl bijvoorbeeld Eskimo en Jood deftig worden gehoofdletterd met respectievelijk een e en j.

“Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zij antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.”
“Maar gij”, sprak Hij tot hen, “wie zegt gij dat Ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”  (Matteüs 16: 13-16; Willibrordvertaling; Katholieke Bijbelstichting, KBS)

Daarmee beroerde Petrus de oren van zijn Meester want dát is wat Hij wilde horen! Je bent dus niet wie de mensen zeggen dat je bent maar wie jezelf zegt dat je bent!
Laten we doen zoals Jezus deed en onszelf een naam geven die recht doet aan onze wordingsgeschiedenis.  Hiermee betonen we ons waardige erfgenamen van hen die zich hebben vrijgevochten en zich consequent als vrijen gedragen in hun nieuwverworven woon- en liefgebied. Door hun bloedige strijd zijn wijzelf in vrijheid geboren. Laten we ons dan ook gedragen als vrije mensen. Zo heeft God ons ook bedoeld, door ons toe te rusten met een vrije wil.

Miy ah no Marron, miy nah Fiiman, naar het vrijheidsideaal van onze voorouders. De echte pioniers van de strijd voor vrijheid.

Ik verklaar per direct het woord ‘Marron’ tot een taboe en doop het om tot het m-woord!