Leed van binnenuit ook excuuswaardig

Prominent in het nieuws is het thema “excuses voor het slavernijverleden van de Nederlandse staat”. De bijzondere aandacht hiervoor is absoluut terecht want slavernij is onverdedigbaar! Wel heb ik moeite met de verbetenheid en ‘gelijkhebberigheid’ waarmee sommige zelfbenoemde strijders opereren. Zo van: ‘jullie’ waren (zijn?) slecht en ‘wij’ waren (zijn?) goed.
Wordt er met jullie alle witte mensen van toen die direct of indirect betrokken waren bij slavernij bedoeld of alle witte mensen van nu die zwijgen?
En met wij alle zwarte mensen van gisteren en vandaag?
En wat nou als een zwarte pleitbezorger zelf een witte partner of goede vriend heeft?
Wordt er ook van hem excuses verlangd? Want zouden die excuses in de intieme, nabije omgeving aangeboden niet meer waard zijn dan die openbare op afstand?

Voor mij zouden zij die de moral high ground claimen zich juist nederig moeten opstellen.
Het is net zo iets als een slachtoffer dat de dader diens misdaad onvoorwaardelijk vergeeft dus ook zonder spijtbetuiging en het vragen om vergiffenis; dat werkt nog eens louterend!
Zo zouden ze tonen dat ze werkelijk hoger scoren op de moreel-ethische meetlat.

Kijkend naar de mediagenieke vaandeldragers van de excuuszaak, voel ik me niet per se door hen vertegenwoordigd. Vooral niet omdat ik hun motieven wantrouw! Daarom zeg ik het Huub Stapel volmondig na.
“(…) Nou ja, ik viel haar niet aan vanwege haar haarkleur, maar omdat ze doet wat ze doet. Namelijk: met de verkeerde motieven de politiek ingaan en daarna lobbyen voor een sector waarvoor je dat helemaal niet mag. Misschien ben je tegelijk een heel leuk mens, goed voor je kinderen en gul met donaties voor goede doelen. Maakt me niet uit. Het gaat mij om die motieven. (…)”
(Mezza magazine, 24 dec., p.16)

Als een volbloed zwarte, geboren en getogen in én getekend door “Switi Sranan” weet ik maar al te goed hoe zwartheid gedefinieerd wordt door zwarten zelf.
Dan herbeleef ik hoe de hoofdstedelijke Paramaribo-zwarten het ‘zwartschap’ en daarmee alle ellende van de slavernij exclusief voor zich reserveerden. Dan bereikt mijn zwarte bloed het kookpunt om alle pijn en verdriet die de ouders en grootouders van hen die valselijk strijden “voor de goede zaak” mij, mijn ouders en grootouders hebben bezorgd.

Hoelang geleden schrijven we? Toen ze nog vonden dat mijn cultuur, inktzwarte huidskleur, kroeshaar en mijn niet-Europees klinkende namen mij achterlijk maakten en hen deden denken aan, uitgerekend die achterlijke slaven die het Surinaamse oerwoud waren ingevlucht om daar een in hun ogen primitief bestaan te leiden? Terwijl de achterblijvers onder de witten mochten verkeren en zich soms met hen vermengen en bijgevolg hun kleur opfrissen, de erfenis van de op papier gehate bakra basi opeisten? Hoe durven zij en hun nakomelingen ook mij zo luidruchtig te vertegenwoordigen?

En dan te bedenken dat onder de voorvechters zich ook mensen bevinden die geen oog hebben voor (recent) leed uit eigen kring.
Neem bijvoorbeeld de Decembermoorden van 1982. Nog altijd kiest een substantieel deel van de Surinaamse bevolking om deze voor Suriname traumatische gebeurtenis af te doen als “iets uit het verleden” wat begraven moet worden omwille van de lieve vrede. Zij die vinden dat ‘ze’ van hún Bouta moeten afblijven.

Kijk ook eens naar het “bloedbad van Moi Wana” uit 1986, waarbij vijftien onschuldige dorpelingen door militairen van het Nationaal Leger in koelen bloede werden afgeslacht.
De laffe moord op politie-inspecteur Herman Gooding “in de nacht van 4 op 5 augustus 1990” is van hetzelfde laken een pak.

Dan is er de andere doodgezwegen tragische gebeurtenis van eigen makelij, de verdrijving van “grofweg 5000 bewoners” (Andere Tijden, Verdronken dorpen in Suriname; 5 december 2017) uit hun dorpen gelegen in het zuidelijke district- Brokopondo tussen 1963 en 1964. Deze “transmigratie”, een cynisch collateraal gevolg van de bouw van de Afobaka-stuwdam, werd uitgevoerd zonder noemenswaardige compensatie voor de gedupeerden.

Bedenk dat deze voorbeelden onderdeel zijn van een lange lijst “traumatische gebeurtenissen van eigen makelij”.
En zolang het onrecht elkaar in eigen kring gedaan gebagatelliseerd wordt en daarom niet excuuswaardig bevonden dan heeft het excuus-op-afstand, afgedwongen door roeptoeters en aangeboden door politici en andere publieke figuren veel weg van een rituele dans!
Zou het leed jou toegebracht door hen die je het meest nabij zijn en het meest op je lijken niet pijnlijker (moeten) zijn? Als het recente leed van eigen makelij er niet toedoet, waarom zou het leed van jaren her toegebracht door externen er wel toedoen?

Intussen moeten we ons blijven realiseren dat het gaat om de misdaad zélf en niet zozeer de misdadiger. Die blijft onder alle omstandigheden ook een kind van God, niet minder of meer dan wie ook. We oordelen keihard over de monsterlijke praktijken van de slavenhandel annex slavernij en mild over slavenhandelaren en slavenhouders.

Dat is de ongemakkelijke, rooms-katholieke christelijke moraal!