Het begint met het loslaten van het idee-fixe dat “mijn leven bij mij begint” en met mij. Je zou bijna denken dat er “eerst een ik is en dan een ander.” In werkelijkheid is dat natuurlijk niet zo want mijn leven was al begonnen lang voordat ik besefte dat ik leef. Mijn leven kan niet anders zijn dan een voortzetting van eerdere levens, eerstens die van mijn ouders.

Dat niet een ik het middelpunt is, blijkt overduidelijk uit het wetmatige eerst zien van een ander. Je kunt jezelf alleen echt zien dóór een ander of letterlijk in een bedriegend spiegelbeeld.

Het loslaten van je ik-isme betekent dat je de ander, ja de Ander, centraal stelt. Zijn behoefte leidt jouw denken, houding en gedrag. Zo word je uitgedaagd om de behoeften van de ander te achterhalen. Door te luisteren bijvoorbeeld, ook als er gezwegen wordt. Maar ook door vragen te stellen, niet uit nieuwsgierigheid maar uit belangstelling.

Je zoektocht naar de behoeften van de ander en de Ander maakt je “hart onrustig tot het rust vindt in God” en de ander. Onrust dus als aanjager van rust. Een rust die nu niet in jou huist, is de ultieme rust want hij houdt je ander-gerichtheid vast.

Laat je ik-isme los en wordt een “eeuwige tweede” of beter nog eeuwige derde.
Alleen zo werkt “loslaten” bevrijdend! (Klooster! najaar 2025; nummer 32